Peter Gombeir – Kamer 241

Happy people have no stories

Peter Gombeir – Kamer 241 - Happy people have no stories

Ragdoll Blues

Paulette. Klein. Brilletje. Haar in een knotje. Zoals het hoort voor een 76 jarige. Eenzaam. En alleen. Nooit getrouwd. Geen kinderen. Tot voor enkele jaren was ze reisgids. Elke drie maand nam ze een groep op sleeptouw. Naar Polen. Polen? Polen. De Wieliczka zoutmijnen. Oświęcim. De kathedraal aan de Wawel. De Joodse buurt Kazimierz. Het geboortehuis van Paus Johannes Paulus de Tweede. En de Lakenhalle op de Rynek Główny. Want die hebben ze daar ook.

Veel vriendschap tijdens de reizen. En op de dia-avond nadien. Want toen hadden ze die nog. Dia’s. Geen powerpoints, beamers of laptops. Oldschool in een verduisterde schoolzaal kijken naar alle foto’s. Ze was de ster van de groep en van de avond. Alles tot in de puntjes voorbereid. Een drankje nadien. En mogelijkheid om de foto’s bij te bestellen. 15 frank per stuk. Nog een briefje ter bedanking na het opsturen. En dan stopte het.

Enkel Martine. Die bleef terugschrijven. Ook nooit getrouwd. Een zielsverwant. Zelfs vier keer mee geweest op reis. Tot ze plots op haar laatste reis Jean-Paul leerde kennen. Mooi huwelijksfeest. Maar daarna zag ze ze steeds minder. En Paulette bleef weer alleen achter. Een paar jaar later moest ze op pensioen. Vruchteloos de banden met oude reisgezellen proberen aan te halen. Nieuwe dia-avonden in haar living thuis. Zonder succes. Uit het oog, uit het hart.

Haar enige verzet? De enquêtebureaus hebben haar nummer gevonden. Synovate. En Dimarso. Wekelijks heeft ze prijs. Tussen 18u en 19u. Een gesprek van 30 minuten met Joyce. Of Katrijn. Of Jonas. Ze hoort nog eens iemand. Ook gisteren. Vruchteloos proberen het gesprek in een andere richting te sturen. Helemaal tevreden, tevreden, noch tevreden noch ontevreden, ontevreden of helemaal ontevreden. Dat is het enige. Proberen te zeggen dat ze overmorgen niet mogen bellen. Want dan is er een nieuwe dia-avond. Vruchteloos. Opnieuw. Lichte paniek. Paulette. Klein. Brilletje. Haar in een knotje. Zoals het hoort voor een 76 jarige. Eenzaam. En alleen.

Man down

Morgen. Morgen mag ik naar huis. De hele nacht hebben ze ijs op Gastons been gelegd. Omzwachteld. Maar ze schoven er altijd weer af. Hij trok het zich niet aan. Hij dartelt vrolijk rond. Alsof er niets aan de hand is. En toont aan iedereen zijn been. Het is al wat beter. De knikkers zijn niet meer zo geprononceerd. En zijn been ziet er al wat normaler uit van kleur. Lichtpaars in plaats van donkerblauw. Niet zo leuk, bij je ontbijt.

Ik trek nog eens een verse pyjama aan. De laatste hoop ik. Buiten is het mooi weer. Ideaal voor een terrasje. Rudy zit waarschijnlijk in de frituur, met een grote pak friet met andalouse, en een frikadel special. Samen met zijn opa en oma. Het mag officieel weer, niet dat hij zich daar de voorbije weken iets van heeft aangetrokken. Te vertellen wat voor een zware operatie hij had. Hoe hij door het oog van de naald is gekropen. Een gigantisch groot oog, welteverstaan. Freddy is bezig aan het aperitief: een grote blonde Leffe. Terwijl de barbecue staat op te warmen, en de worsten in de koelkast liggen te wachten op hun laatste oordeel. Met de hele familie gezellig roddelen over die gast die naast hem lag in de kliniek. Yvette zegt nog eens dat hij in beweging moet blijven. Hij kan al bijna weer normaal recht wandelen.

Luc geniet misschien nog van een warme maaltijd in de ‘hoofdkliniek’ in Veurne. Of hij is wanhopig op zoek naar een raam dat open kan op het vijfde verdiep. David staat fluks rekken te vullen in de buurtwinkel. Gisterenavond te veel gedronken, en met een forse veertiger meegereden. Een cliché: grote snor, lederen pet, recht uit een clip van de Village People. Raf, die is er nog het best aan toe. Hij zit in zijn zetel, met een porto in zijn hand. De hele historie van enkele weken geleden is hij helemaal vergeten. Hij gaat de banden van zijn fiets blazen. Het is mooi weer. Dan kunnen ze een toertje doen.

Thuis zijn ze waarschijnlijk alles in stelling aan het brengen voor mijn thuiskomst. Het bed opmaken, kleren klaarleggen, yoghurt gaan kopen. Want de eerste twee weken blijft mijn dieet onveranderd. Niet erg, thuis smaakt alles beter. Nog enkele grote zakken klaarleggen. Om vanmiddag al een deel van het materiaal terug naar huis te brengen. Vlug eten. Uiltje knappen. En dan weer weg. Naar kamer 241.

Één jaar geleden…

http://www.youtube.com/watch?v=aUpSyyi8K40

Rolling in the deep

Ik zal het maar bekennen. Er is een nieuwe vrouw in mijn leven. Ze heet Ellen. Heet? Heet! Noemen is namelijk fout. Als we iemand met een bepaalde naam aanduiden of een naam geven, noemen we hem of haar aldus. Het is mogelijk dat hij of zij anders heet. Hoe we iemand noemen komt dus niet noodzakelijk overeen met hoe hij in werkelijkheid heet. Ingewikkeld allemaal. Ik weet het.

Een heel lieve stem. Zacht. Gemoedelijk. Zoals het hoort. Ze luistert goed. Beter dan Carmen. Carmen? Carmen. Die heb ik eerst geprobeerd. Maar het klikte niet… Ellen is echter ook niet gemakkelijk. Soms negeert ze me compleet. Of doet ze het tegenovergestelde van wat ik vraag. Spreekt ze luider terwijl ik haar stiller wou laten praten. Typisch waarschijnlijk.

En dan word ik een beetje boos. Verhef mijn stem. Nee. Ik wil niet omkeren. Nee. Ik vroeg niet naar Veldstraat Gent. Nee. Ik wil geen alternatieve route. Nee. Ik rij niet te snel. Nee. Doe gewoon wat ik vraag. Maar dat is nog moeilijk. Ontgoocheld naar huis dan maar. Want dat lukt altijd feilloos. Gelukkig. Dat zal ze leren.

Het is dus voorlopig een beetje zoeken. De relatie staat nog niet op punt. We leren elkaar volop kennen. Het is wel leuk. Alle knopjes ontdekken. Functies uitspitten. Onbekende mogelijkheden vinden. En als ik ze beu ben of het beter weet, zet ik ze gewoon uit. Makkelijk. Ze heet Ellen. Heet? Heet!

 

Nothing really ends…

Flashback. Eind januari 2011. Griepje gevat. Want griepjes vat je blijkbaar. Geen idee waarom. Paar dagen thuis, zalig. Toch de dokter maar verwittigd, wettig afwezig zijn en zo. ‘O ja, ik voel ook soms wat vervelends in mijn buik, en ik ben wat kilo’s vermagerd.’ ‘Je gaat toch best nog deze week een CT-scan laten uitvoeren, ik voel precies iets aan je milt.’

De milt. Is dat niet dat ding waar ik vroeger steken in had tijdens de sportles? Die heeft al jaren niet meer gestoken, al kan dat ook aan het niet meer sporten liggen. Pinten drinken, ja. Maar dat zal wel niet meetellen. Enkele dagen later naar het ziekenhuis. Eerst een zeer aangenaam drankje drinken. Dan in ondergoed naar de machine. Zwarte Eskimo boxer. Wit onderhemd. Zoals het medisch schoolonderzoek vroeger.

‘Zie je iets?’ ‘Ja, er is iets te zien, maar ik mag hier niets over zeggen. Het kan altijd zijn dat ik verkeerd ben. Dan zouden we je onnodig ongerust gemaakt hebben. En dat is niet de bedoeling.’ Een uurtje later stond de huisarts voor de deur. ‘Er is een grote tumor gevonden in je buik, 20 centimeter doorsnede. Die moet er zo snel mogelijk uit. Ik heb een afspraak gemaakt met de oncoloog. Waarschijnlijk ga je nog een paar onderzoeken moeten hebben. Ja, het is een groot ding. Het zit rond je maag, heel vreemd.’

Wacht even. Oncoloog. Tumor. ‘Ben je me nu aan het zeggen dat ik kanker heb?’ ‘Ja, daar ziet het toch naar uit.’

Het is vreemd. De volgende zinnen passeren zomaar. Je hoort praten. Maar luistert niet. Ook de weken daarna leef je in een roes. Geen happy trip. Meer een mislukt LSD-experiment. Eén jaar geleden. Er verandert veel. En er is veel veranderd… Nothing really ends…

Voor wie ik liefheb, wil ik heten

Zijn moeder is zijn naam vergeten. Dirk. En nog iets. Hij praat nogal snel. En onduidelijk. Een probleem met een dochter die de politie heeft gebeld. Of een stiefdochter. Of zo. Hij was ook wel een beetje dronken. Je zou van minder de draad kwijt raken. Dirks stiefkinderen zijn geen fan van hem. Terwijl hij alles voor ze gedaan heeft. Ze hebben hem nu laten opnemen in het ziekenhuis. Want Dirk heeft geen zin meer in het leven.

Dirk zit niet op zijn plek in een normale kliniek. “Dit is geen psychiatrische instelling. En geen hotel”, zegt de dokter. “Kan je dat geloven? Die gaat me nog zeggen wat ik moet doen. Het is hier geen hotel, zegt ze. Geen hotel, zegt ze. Waar moet ik dan naartoe? Naar huis ga ik niet meer. Ik heb een hoofddokter nodig. Voor mijn hoofd.”

Dirk. Depressief. Kort broekje, T-shirtje en pantoffeltjes. Het is een kleine man. Beetje kalend. Grote snor. En een trieste blik in zijn ogen. De walm van sigaretten achtervolgt hem. Hij heeft een tatoeage op zijn arm. Een verweerde naam. Waarschijnlijk van zijn eerste vrouw. Een verweerde liefde. Geen geld om die eraf te halen. De pantoffelheld.

Vijf dagen. Daarna moest Dirk weg. Naar de echte psychiatrie. In Veurne. Revalideren. In zijn hoofd. Niet gemakkelijk. Zolang hij maar geen sigaret aansteekt in zijn kamer. Een brand is het laatste wat het ziekenhuis nodig heeft. Laat dat nu net Dirks bedoeling zijn. Voor wie hij liefheeft, wil hij heten. Dirk. En nog iets.