Peter Gombeir – Kamer 241

Happy people have no stories

Peter Gombeir – Kamer 241 - Happy people have no stories

Bloodbuzz Ohio

Godverdomme, ze ziet er goed uit. En dat net terwijl je trui, perfect gekozen voor een wintertype, ruikt naar ziekenhuis. Geen idee hoe het komt. Vergeet flashbacks naar oude liefdes, overbodige ringen of lievelingen. Neen, teruggevoerd naar iets wat je liefst voor altijd vergeet. De geur van morfine, smof en tazoscin. En oude kamergenoten met gebreken. Geen idee waarover dit gaat? Prijs je gelukkig…

Daar zit je dan. Met een trui. Die ruikt. Naar ziekenhuis. Tegen de buurman wat onnozelheden uitkramen. In de hoop dat het hem niet opvalt. Nu, waarschijnlijk herkent hij de geur niet. Maar toch voel je je alsof je in het geniep een scheet liet, en kort nadien merkt dat het spreekwoord klopt. Blaffende honden bijten niet, maar wat met honden die niet blaffen. De geur verspreidt zich meer en meer. Ze zit ver genoeg, hopelijk merkt ze het niet. Negeren, zoveel mogelijk.

En het is hier warm! Nog een zweetwalm erbij. Zou ze iets door hebben? Waarschijnlijk niet. Ze ziet me toch niet staan. Of zitten. Misschien best. De meneer vooraan doet zijn best om het interessant te maken. Ijdele hoop. Eventjes ogen dicht. Terug naar een tijdje geleden. Fresubin. Plat water. Boterhammen zonder korstjes. Zeemanpyjama’s. Dokters die hun verhaaltje vertellen. Wensen dat je weg mag. Hopen op een leuke toekomst. Alles verdringen. Eventjes. Naar hoe het zou kunnen zijn. His and hers.

Plots wakkergeschud. Vergadering gedaan. Diep inademen. Checken of iemand het merkt. Misschien nog een drankje en een hapje straks. Je weet maar nooit hier. Dan kan de walm van goedkope cheeto’s en zoute koekjes de andere verbergen. Want die trui ruikt nog altijd. Naar ziekenhuis. Ze staat aan de andere kant van de kamer. Ver genoeg om niets in de gaten te hebben. En godverdomme, ze ziet er goed uit…

Sadness

24 november 1991. Terwijl alles al naar Teen Spirit moet ruiken, sla ik mijn ogen open. Zorgeloos. Zondeloos. Op een zondag. Klaar voor mijn pistolet met Zwan leverpastei. Want zo hoort het op zondag. Bij mij toch. Terwijl de walm van koffie en pa’s Bastos sigaretten me al tegemoet komt op de trap, word ik langzaam wakker.  Ik wrijf mijn ogen uit. Geen eerste sneeuw. Jammer. Net 13 jaar.

Even naar de mis. Want ook dat moest toen nog. De pastoor doet zijn best om het sermoen interessant te houden. De geur van de wierrook blijft nog even in mijn kleren hangen. Thuiskomen. Klaar voor de biefstuk friet. De wierrooklucht maakt plaats voor onvervalste vettigheid. Hopelijk legt moeder nieuwe kleren klaar voor morgen. Of iedereen op school mag op maandag meegenieten van mijn weekend. Nog geen doorrookte doordronken lucht. Daar ben je nog wat te jong voor. Wacht maar, binnen een jaar of 2…

Na het middagdutje helemaal klaar voor de verse pannenkoeken. Machtig hoe het aroma van frieten verdrongen wordt. Misschien toch maar dezelfde kleren aanhouden morgen. Ze kunnen maar jaloers zijn. Wat een tijd.  Vlug nog even in bad. Dan ben je daarbeneden alvast fris en monter. Haar wassen met de paarse Pantène shampoo, voor volume en veerkracht. Dezelfde die mijn eerste echte vriendin later gebruikte. Het doet me nog altijd wat, die geur.

Klaar voor het avondmaal. Gewone boterhammen. En wat salami. Met look natuurlijk. Toch maar tanden poetsen vanavond. Het is al genoeg geweest vandaag. Pistolets. Frieten. Pannenkoeken. 24 november 1991. Net 13 jaar. Zo rond 20 uur kwam het bericht. Freddy Mercury is dood. Geen wonder dat ik me nog zo goed herinner wat ik allemaal deed en at die dag.

1000 soldaten

“Ik moet nu weg. Al veel te lang blijven hangen. Nog 1 foto. Maar dan moet ik echt weg. Wat een zottekot.”

Zo sprak Laurens Nuyens vorige week in de wandelgangen van de Boekenbeurs. De Lau. Dat doet al meer belletjes rinkelen ongetwijfeld. Een kleine man eigenlijk. Maar wel razend populair. Blijkbaar. Ik nam een foto, en stapte verder. Daar, Kim Clijsters. Goedele Liekens. Gert Verhulst. Het schaamhaar- en borstenboekenmeisje. Jeroen Meus. Sergio Herman. Een graphic novel auteur. En nog veel meer ander volk dat ik niet ken.

Een circus. Place m’as-tu vu lag 10 dagen lang in Antwerpen. Een keer per jaar mogen auteurs hun schrijvershol verlaten. Een keer per jaar staan zij centraal. Worden ze aanbeden door hun publiek. Handjes schudden met concullega’s. Want het is een hard wereldje. Staan ze met soms ongepaste arrogantie te blinken achter een tafeltje. Wachten op een fan om een handtekening te zetten.  Socializen. Omdat het zo hoort.

Ook ik. Niet dat ik me schrijver noem. Maar nu er een boek is, wilde ik het niet missen. Het was een keer iets anders. Terwijl iedereen stond te dringen bij Astrid Bryan, zus van, kon niemand nog bij mij raken. En zo kan je altijd een uitleg verzinnen. Ik was niet de enige. Gelukkig. Meer dan 1000 auteurs. Een beetje zoals soldaten die wachten op het sein om over the top te gaan. Zonder de melancholie van toen. Neen. Dit was leutig. Amusement. Een avontuur. En meer zou eigenlijk niet moeten. Waarschijnlijk ben ik daar iets te Westhoeks in. Gelukkig.

En nu is het gedaan. Kruipen de auteurs weer in hun schrijvershol. En werken ze verder aan hun nieuwe meesterwerk. Want volgend jaar moeten ze er weer staan. Een beetje cynisch dat het net op 11 november afgelopen is. Op de dag dat we 35 miljoen slachtoffers van WO1 herdenken. 20 keer meer dan het totaal aantal bezoekers van deze boekenbeurs. Het plaatst alle succes enigszins in perspectief…

Quatre Mains

Ze heeft tristesse in haar ogen. Zelfs een glimlach kan die niet verbergen. Noch haar schijnbaar zorgeloos bestaan. Vrolijk meedoen. Graag gezien. Veel om jaloers op te zijn. Zelf schat ze het anders in. En de tristesse blijft. Niemand weet waarom. Behalve zij. En niemand kan die weghalen. Behalve zij.

Een ring rond haar vinger. Geen idee rond welke, of wat de ring betekent. Daar let je niet op. En dan nog, zowat elke streek heeft eigen regels rond ringen en vingers. Moeilijk allemaal. Gekregen van een verloren liefde? Die ze intens liefhad? Haar lieveling? Misschien noemde hij haar mus. En zij hem scheet. Vier handen op één buik. Maar nu niet meer. Of ze het ooit nog kan. Houden van. En of ze het nog wil.

Groot verdriet. Toen het niet meer was. Nooit meer. Nooit weer. Dat hield ze zichzelf voor. Vrolijk blijven meedoen. Het raakte haar ogenschijnlijk niet. Veel gehad aan haar vrienden. Maar na een tijdje was het bij iedereen al wat uitgewist. Je kan er ook niet over bezig  blijven. Een verweerde liefde. Niemand noemt haar nog mus. En zij noemt nooit nog iemand scheet. Het leven gaat verder. Voor iedereen. Behalve voor haar.

Ze heeft tristesse in haar ogen. Zelfs een glimlach kan die niet verbergen. Noch haar schijnbaar zorgeloos bestaan. Of ze het ooit nog kan. Houden van. En of ze het nog wil. Ze vindt het misschien gewoon een mooie ring. Zonder meer. Haar lieveling.

Één ding is zeker. Wie nooit liefhad, leefde niet.

J. Bernlef

Vaarwel, oude held…

Prachtig

Beroemd maar dood vroeg hij: en
wat bleef er van mij over?

Ik wees op een losse regel
een uit zijn verband gerukt citaat
meestal toegeschreven aan een ander.

 

Voetafdruk op een verlaten strand
vol lege, uitgewoonde schelpen.

 

Prachtig is de onsterfelijkheid
maar wat doen wij in de tussentijd?
——————————
uit: ‘Vreemde wil’, J. Bernlef, 1994.