Twee jaar geleden ging ik voor het laatst zorgeloos slapen. Dag op dag. Een beetje spanning voor het onderzoek, dat wel. Maar niets om je zorgen te maken. “Je staat scherp,” zeiden de vrienden op het oudejaarsavondfeestje. Ik voelde het al een tijdje, dat mijn kleren plots te groot waren, en ook het meest verre gaatje van mijn riem niet meer volstond om mijn broek deftig omhoog te houden. Maar daar vind je altijd wel een verklaring voor. Druk op het werk. Minder cola gedronken. Stress. The usual.
Twee jaar geleden kroop ik voor het laatst zorgeloos in bed. Dag op dag. Nog geen idee van wat er boven mijn hoofd hing. Een paar uur later stond de huisdokter voor de deur. Hij had slecht nieuws. Nog geen grote paniek. Tot hij zijn relaas begon. Er was iets gevonden. Best een groot ding, 20 centimeter. Dat ik direct na het weekend naar de oncoloog moest, voor verdere onderzoeken. En toen begon het te dagen.
Twee jaar geleden legde ik voor het laatst zorgeloos mijn hoofd op mijn kussen. Dag op dag. Daarna sprong ik op een sneltrein. Geen tijd om te stoppen. Van onderzoek naar scanners naar dokters. Het moest er uit. Zo snel mogelijk. Dat was ondertussen wel duidelijk. Waarschijnlijk een GIST. Nog nooit van gehoord. Beetje gegoogeld, geen goed plan.
Twee jaar geleden deed ik voor het laatst zorgeloos mijn ogen dicht. Dag op dag. Plots stond mijn leven stil. Terwijl dat van anderen verderraasde. Je moest het hebben van horen zeggen. Geen idee wat er zich buiten de ziekenhuismuren allemaal afspeelde. Vijf weken lang. Zeven kamergenoten.
Twee jaar geleden. Dag op dag…
Ce n’est rien
Tu le sais bien
Le temps passe
Ce n’est rien